Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8255

Datum uitspraak2008-12-24
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800592/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde (hierna: het college) een verzoek van de stichting Stichting Stuurgroep voor Ecologie en Milieu Zeewolde (hierna: de Stuurgroep) om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de nertsenhouderij van [vergunninghouders] aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.


Uitspraak

200800592/1. Datum uitspraak: 24 december 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de stichting Stichting Stuurgroep voor Ecologie en Milieu Zeewolde, gevestigd te Zeewolde, appellante, en het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde (hierna: het college) een verzoek van de stichting Stichting Stuurgroep voor Ecologie en Milieu Zeewolde (hierna: de Stuurgroep) om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de nertsenhouderij van [vergunninghouders] aan de [locatie] te [plaats] afgewezen. Bij besluit van 13 december 2007 heeft het college het door de Stuurgroep hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft de Stuurgroep bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2008, beroep ingesteld. Het college heeft nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2008, waar de Stuurgroep, vertegenwoordigd door mr. drs. J. de Wit en mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door drs. E.J. Hoeneveld en J. Booij, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [vergunninghouders], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ter zitting is door [vergunninghouders] met het oog op de belanghebbendheid van de Stuurgroep de ontvankelijkheid van het beroep aan de orde gesteld. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de statuten van de Stuurgroep heeft de Stuurgroep tot doel: - het behartigen en vertegenwoordigen van de belangen van natuur, milieu en landschap; - het beschermen van natuur, milieu en landschap en; - het stimuleren van burgerinitiatieven voor beleid op het gebied van natuur, milieu en landschap; zowel lokaal in Zeewolde als regionaal. De Afdeling is gezien de doelstelling en de feitelijke werkzaamheden - waarvan is gebleken dat deze onder meer bestaan uit het voeren van overleg met verschillende lokale overheden en het ontwikkelen van alternatieve visies op het beleid van lokale overheden, het geven van voorlichting en informatie op het gebied van natuur, milieu en landschap en het organiseren van verschillende activiteiten op het gebied van natuur, milieu en landschap - van oordeel dat de Stuurgroep door het bestreden besluit rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt. Gelet op het bovenstaande moet de Stuurgroep als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt. 2.2. De Stuurgroep betoogt dat het college ten onrechte van oordeel is dat er een concreet zicht op legalisatie van de nertsenhouderij bestond, omdat de huisvesting en de mestafvoer ten tijde van het bestreden besluit niet in overeenstemming waren met hetgeen daaromtrent in de te verlenen vergunning is bepaald. 2.3. Het college betoogt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit wel een concreet zicht op legalisatie van de nertsenhouderij bestond, hetgeen onder meer blijkt uit het op 13 oktober 2007 ter inzage gelegde tweede ontwerpbesluit op de ingediende aanvraag om vergunning. De feitelijke situatie ten tijde van het bestreden besluit verschilt wat de huisvesting en de mestafvoer betreft, weinig van de situatie waarvoor vergunning is aangevraagd en naar verwachting zal worden verleend en leidt in elk geval niet tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu, aldus het college. Het college voert in dit verband aan dat op dat moment een beschikking teneinde de feitelijke situatie tijdelijk te gedogen in voorbereiding was, tot op 22 februari 2008 een melding als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer omtrent de feitelijke, van de inmiddels op 21 december 2007 verleende vergunning afwijkende situatie, door het college werd geaccepteerd. De op 21 december 2007 verleende vergunning is op 8 april 2008 in werking getreden, waarmee de legalisatie van de 200 in de bestaande loods A gehouden fokteven een feit is geworden, aldus het college. 2.4. Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer aan de [locatie] te [plaats] door [vergunninghouders] zonder vereiste vergunning in de bestaande loods A 200 fokteven werden gehouden. Het college was dan ook bevoegd tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen. 2.5. Gezien het algemeen belang dat is gediend met de handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien een concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.6. Op 4 mei 2006 is bij het college een aanvraag ingediend voor het houden van 9.000 fokteven in open sheds in de plaats van de bestaande loods A. De aanvraag is op 5 september 2007 gewijzigd en aangevuld. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was door het college reeds een tweede ontwerpbesluit genomen strekkende tot verlening van de gevraagde vergunning. Hetgeen de Stuurgroep aanvoert biedt geen grond voor het oordeel dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat op korte termijn vergunning zou kunnen worden verleend. In de bestaande situatie, waar in afwachting van de oprichting van de aangevraagde inrichting 200 fokteven in een gesloten loods in plaats van in open sheds werden gehouden, is het emissiepunt niet op kortere afstand tot woningen van derden gelegen dan in de te vergunnen situatie het geval zal zijn. Ook anderszins is niet gebleken dat de verschillen in de wijze van huisvesting en mestafvoer tussen de situatie ten tijde van het nemen van het bestreden besluit en de te vergunnen situatie zodanig zijn, dat deze onaanvaardbare gevolgen voor het milieu hebben. Onder deze omstandigheden moet in dit geval handhavend optreden als zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen worden beschouwd, dat het college daarvan terecht heeft afgezien. Het college heeft het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving terecht ongegrond verklaard. 2.7. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Plambeck voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008 159-579.